Ondanks een officieel verbod op basis van een controversiële 'kinderbeschermingswet' die in maart werd aangenomen, kleurde het centrum van Boedapest zaterdag in regenboogkleuren. Pride-president Viktoria Radványi schatte het aantal deelnemers tussen de 180.000 en 200.000, een enorme sprong ten opzichte van het vorige record van 35.000. Lokale media hielden het op zo’n 100.000 aanwezigen. Hoe dan ook: een ongekende opkomst voor een land waar LGBTQ+-rechten steeds verder onder druk staan. 

Burgemeester Gergely Karácsony verklaarde de Pride tot een officieel evenement van de gemeente, in een poging het landelijke verbod te omzeilen. Daardoor kregen de organisatoren en deelnemers enige bescherming, maar het risico op boetes of zelfs een celstraf van een jaar bleef bestaan. De politie mocht volgens de nieuwe wet alsnog ingrijpen en kon daarbij onder andere gezichtsherkenning inzetten.

De politie was zichtbaar aanwezig, maar greep niet in. Langs de route werd vooral gezorgd voor afstand tussen de Pride en een handvol rechts-nationalistische tegendemonstranten. Uiteindelijk bleef het rustig: er waren 36 identiteitscontroles en twee aanhoudingen, maar van grootschalig optreden was geen sprake.

De mars kreeg brede internationale steun. Meer dan dertig ambassades, de Europese Commissie en tientallen Europarlementariërs spraken zich uit voor de Pride. EU-Commissievoorzitter Ursula von der Leyen benadrukte in aanloop naar het evenement dat gelijkheid en non-discriminatie “kernwaarden van de Unie” zijn, die “altijd en overal gerespecteerd moeten worden”.

Premier Orbán reageerde furieus op de mars en noemde deze in een besloten onlinegroep “walgelijk en beschamend”. Volgens hem zouden Brusselse krachten en oppositiepolitici achter de organisatie zitten. Concrete bewijzen daarvoor gaf hij niet, maar hij wees specifiek op drag-performances en informatie over genderzorg tijdens de optocht als “onaanvaardbaar”. Het Pride-evenement groeide uit tot een van de grootste publieke uitingen van anti-regeringsprotest in jaren.